Ons korte uitstapje naar Korea van een paar dagen was fantastisch. Veel mensen noemen Japan en Korea vaak in één adem, dus het was interessant om te zien op welke manieren de landen op elkaar lijken en waarin ze juist verschillen. Je zou er boeken over kunnen schrijven, maar wat ons vooral opviel, was dat Korea iets ‘losser’ overkwam. Het leek allemaal wat minder netjes en minder strak geregeld, maar misschien daardoor ook wat gezelliger. Mensen zaten bijvoorbeeld buiten op klapstoeltjes met elkaar te kletsen, iets wat je in de grote Japanse steden zelden ziet.
De georganiseerde structuur van Japan brengt veel gemak en veiligheid met zich mee, maar deze afwisseling was leuk om te ervaren. We zijn natuurlijk maar kort in Seoul geweest en weten eigenlijk veel te weinig van Korea om echt grote uitspraken te doen, maar we vonden het leuk om er toch even iets over te zeggen. Wat vooral even wennen was, is dat we ineens weer in een land waren waar we niets van de taal begrepen. We waren dan ook regelmatig hopeloos verdwaald.
Toen we een week eerder in Fukushima aankwamen, hadden we alleen tijd om onze fietsen in een ondergrondse fietsenstalling te zetten en rustig terug te slenteren naar het station. Nu we weer terug waren in Fukushima, verbleven we twee nachten in een klein businesshotel, zodat we de tijd hadden om de stad te verkennen voordat we richting Sendai zouden fietsen. We hebben niet heel veel gedaan, omdat we moesten bijkomen van het vele bezichtigen in Seoul, maar we hebben wel de tijd genomen om naar het uitkijkpunt Karasugasaki, oftewel “Kraaienpiek”, te klimmen. Vanuit dit punt hadden we een prachtig uitzicht over de stad Fukushima.
Onderweg naar het uitkijkpunt zagen we voor het eerst een Geigerteller langs het pad staan. De hoeveelheid straling die werd aangegeven zei ons niet veel. Het leek iets hoger dan ‘normaal’, maar niets om ons zorgen over te maken. We stonden er even naar te kijken, maar natuurlijk veranderden de cijfers niet
Terwijl we verder de geasfalteerde weg opliepen, begon het zachtjes te miezeren. Af en toe zoefde er een taxi langs ons; volgens Google Maps kun je het beste een taxi naar boven nemen en dan te voet naar beneden wandelen, als sport niet echt jouw ding is. Onderweg kwamen we bijna niemand tegen, pas op het uitkijkpunt zagen we andere mensen. Samen met de lokale wandelclub genoten we van het uitzicht. Toen het harder begon te regenen, zijn we snel naar beneden gelopen.
Terug in het stationsgebied bleek er een klein festival gaande te zijn, met mensen die muziek maakten op straat. Helaas begon het zo hard te regenen dat we besloten het niet laat te maken (en ik ook ben vergeten foto’s te maken, wat het thema is van dit blog). Tegen het einde van de middag waren we alweer terug in ons hotel, waar we verder de rest van de dag rustig aan hebben gedaan, zodat we de volgende dag met hernieuwde energie verder konden fietsen. We zijn alleen nog even het hotel uit geweest om een opwarmmaaltijd te halen bij de dichtstbijzijnde Lawson. Toen we al onze spullen alvast netjes hadden ingepakt, kwam de regen nog steeds met bakken uit de lucht.
De avond ervoor hadden we nog zo mooi tegen elkaar gezegd dat we vroeg op wilden staan en op tijd wilden vertrekken, maar dat liep natuurlijk anders. Rond een uur of 9 stonden we eindelijk buiten, en mijn knieën hadden wat moeite om op gang te komen tijdens de eerste kilometers. Gelukkig was het weer veel beter dan de dag ervoor; de zon scheen en we volgden het eerste uur een schattig weggetje de stad uit. Eigenlijk ging het fietsen die dag verrassend soepel—verdacht soepel zelfs.
Na de lunch begonnen we rustig aan de enige klim van de dag. De klim was niet bijzonder steil, maar wel behoorlijk lang. Na een tijdje lieten we de kleine wijkjes achter ons en kwamen we in een afgelegen gebied met woekerende planten en af en toe een leegstaand huisje. We waren al een tijdje geen mensen meer tegengekomen toen de weg plotseling ophield en overging in een kniehoog oerwoud. We bogen ons samen over Toon’s telefoon, hopend dat we een alternatieve route konden vinden, maar Komoot had ons goed het niemandsland ingestuurd. Terugfietsen was een optie, maar dat zou ons minstens een uur kosten, en dan zouden we opnieuw dezelfde klim moeten maken. Ook wel handig om te vermelden: ons eten en water was op. We besloten daarom om met de fiets aan de hand door de begroeiing te ploeteren.
Onze regenbroeken gingen aan en we trokken onze sokken over de broekspijpen om te voorkomen dat insecten naar binnen zouden kruipen (ja, teken zijn helaas ook een ding in Japan). Natuurlijk was het veel te warm voor dit soort outfits, dus na een tijdje stonden we zwetend in ons ‘sexy’ gewaad midden in de jungle. De weg bracht ons uiteindelijk tot aan een afgrond, waar we enkel een spoorweg onder ons zagen. Net toen we dachten dat we hier echt niet verder konden, zagen we schuin achter ons, verscholen achter meer begroeiing, een verlaten tunnel.
In de tunnel lag een hoop grofvuil: grote rotsblokken en boomstammen. Waarschijnlijk was de tunnel meerdere keren overstroomd, en niemand had de rotzooi ooit opgeruimd. Omdat we onze fietsen en bagage over de rommel zouden moeten tillen, wilden we eerst aan de andere kant van de tunnel kijken of er een begaanbare weg zou zijn. De tunnel was zo’n dikke, ronde van beton, en het was er zelfs een paar graden koeler dan buiten. Het rook er een beetje naar pis en mos. Aan de andere kant van de tunnel kwamen we uit aan de rand van een akker, met een kleine boerderij een paar honderd meter verderop—en een weg!
Maar toen we omkeerden om onze fietsen te halen, schoot er ineens links uit de struiken een enorm insect tevoorschijn (ik overdrijf niet, dat ding was minstens 10 centimeter groot). In paniek stonden we daar nog een paar minuten te klungelen voordat we eindelijk de moed verzamelden om onze fietsen te halen en weer langs het ‘monster’ te lopen, dat inmiddels nergens meer te bekennen was. Ik heb nog geprobeerd te Googlen wat voor soort insect het was, maar ik heb geen idee. Wij Nederlanders zijn alleen maar kleine Nederlandse insectjes gewend, dus ik schrik me rot als ik iets zie dat groter is dan mijn duim.
Na het eerdere debacle namen we even een pauze bij de eerstvolgende conbini, waar we volgens mij allebei wel een liter water naar binnen hebben gegoten. Vervolgens daalden we verder af door Shiroishi, langs een prachtige weg naast de rivier. Daarna staken we via een bergpasje over naar Ogawara. Onderweg stopten we in een parkje om wat te eten. Uiteindelijk kwamen we op een weg die parallel liep aan de Shiroishi-rivier, met een schitterend uitzicht op de Funaoka Heiwa Kannon. Echt prachtig om te zien!
Voordat we onze geplande eindbestemming van de dag, Iwanuma, bereikten, haalden we nog wat extra eten en drinken bij een 7-Eleven vlak bij het rivierpad. Toen we vertrokken, begon het even te regenen, maar gelukkig duurde dat niet lang. We kwamen op tijd aan in Iwanuma, waar we heerlijk hebben gegeten bij Kappa Sushi.
Daarna besloten we richting de kust te fietsen, omdat daar een park lag dat er rustig en ruim uitzag—perfect voor onze tent, dachten we. Echter, toen we aankwamen, bleek het park afgesloten te zijn. Het was niet zomaar een park; het diende als evacuatieplek in geval van een tsunami. We bevonden ons nu in het gebied waar de schade van de aardbeving en tsunami van 2011 nog steeds zichtbaar was. Er lag geen puin meer, maar alles was opvallend nieuw. Ter voorbereiding op toekomstige rampen had men langs de kust meerdere parken met opvallende kunstmatige heuvels gebouwd. Een groot deel van de kust richting Sendai was bezaaid met dit soort bulten.
We hadden niet goed op Google Maps gekeken en het voelde toch niet helemaal juist om te kamperen op een plek die eigenlijk bedoeld was voor evacuaties in geval van nood. Behalve dat het ethisch wat twijfelachtig was, dachten we ook dat de lokale autoriteiten waarschijnlijk niet blij zouden zijn als ze een verlichte tent op een van hun evacuatiepunten zouden aantreffen. We zullen natuurlijk nooit weten of we ermee waren weggekomen, maar het leek ons beter om verder te zoeken
Na het avondeten hebben we uiteindelijk nog zo’n twee uur rondgereden op zoek naar een geschikte kampeerplek. We waren bijna zover om onze tent op te zetten in een park, toen we in het donker op een gedenksteen stuitten. Toen realiseerden we ons dat we bijna in een monumentaal park waren gaan staan, waar de slachtoffers van de tsunami worden herdacht.
Uiteindelijk hebben die nacht in een heel goedkoop hotel geslapen, ook van het type niet ethisch verantwoord, maar dan op een andere manier. Ik wil er verder niet over uitweiden, maar ik zal wel vermelden dat er een verlichte kerstman voor de deur stond.
De volgende ochtend zijn we niet al te vroeg naar Sendai vertrokken, aangezien we nog maar een kleine 15 kilometer te gaan hadden. We hadden niet verwacht deze dag zo dicht bij Sendai te beginnen; uiteindelijk hadden we de dag ervoor, tijdens het zoeken naar een slaapplek, zo’n 20 kilometer verder gefietst dan gepland. We fietsten deze ochtend op ons dooie gemakje door de bebouwde kom richting Sendai en ploften daar neer op onze hotelbedden. De komende dagen zouden we Sendai verkennen en daarna 3 dagen met de auto andere delen van Tohoku bekijken waar we met de fiets anders niet zouden komen.