Tokyo (東京) naar Utsunomiya (宇都宮)

Nadat we een tijdje pauze hadden genomen om met de familie van Toon Tokyo en Kyoto te bekijken, waren we meer dan klaar om aan de tweede helft van de fietsreis naar Cape Soya te beginnen. Achteraf gezien, (spoiler alert!) voelde de tweede helft van de tocht sneller aan dan de eerste helft. We hebben echt flink doorgefietst en ondanks dat hebben we veel mooie dingen gezien onderweg!

Het eerste wat we moesten doen toen we onze fietsen ophaalden in Tokyo was de stad uit zien te komen. We hadden verwacht dat dit een ramp zou zijn met alle drukte van auto’s, fietsers en voetgangers, en eindeloze kilometers aan stoplichten. Maar het viel eigenlijk best mee! Ondanks dat we midden in het centrum van Tokyo fietsten, hadden we vaak groen bij de stoplichten en soms zelfs aparte fietspaden! Als er geen fietspaden waren, reden we voornamelijk op de weg tussen de auto’s door, omdat het trottoir te druk was met voetgangers. Al met al verlieten we Tokyo redelijk snel. We fietsten langs Kaminarimon en de Sky Tree, waar we nog geen twee weken geleden rondliepen, en kwamen aan bij de oever van de Edogawa rivier. We volgden deze rivier tot het donker werd, in de richting van Utsunomiya en Fukushima. Bij Yoshinoya hebben we nog wat gegeten en toen, een beetje brutaal, hebben we onze tent opgezet op een honkbalveld dat aan de rivieroever lag. Het was donker en er was niemand te bekennen. Bovendien waren we moe na meer dan 50 kilometer fietsen, nadat we eerder die dag met de shinkansen vanuit Kyoto waren aangekomen en pas rond half 3 op de fiets waren gestapt.

Hooikoorts en insectenbeten

De volgende ochtend waren we al vroeg wakker, rond 5 uur, deels omdat het al licht was en deels omdat we bang waren voor vroege sporters die ons van het veld zouden kunnen sturen. Het zou nogal gênant zijn geweest als we door het lokale honkbalteam van hun veld waren weggestuurd. Dus na zonsopgang hebben we al onze spullen ingepakt en zijn we netjes vertrokken vanaf de rivieroever. Er waren alleen wat vroege vogels die hun hondjes uitlieten op de dijk en ons een beetje verbaasd aankeken, maar verder was het een prima nacht geweest.

Deze dag bestond voornamelijk uit fietsen langs de Edogawa rivier en vervolgens langs de Tone rivier. We hebben die dag twee dingen geleerd: zelfs als een fietspad langs een rivieroever er aanvankelijk netjes en breed uitziet, kan het zomaar gebeuren dat het pad ineens overwoekerd raakt en je gedwongen bent om terug te keren. Ten tweede heeft Toon last van hooikoorts door het pas gemaaide gras dat soms op de rivieroever ligt. Hij nieste zich een ongeluk, dus besloten we niet meer te stoppen langs de rivier om te eten. We kwamen nog langs een verlaten roadside station waar we even onze tanden konden poetsen en naar het toilet konden gaan. Er hing een waarschuwing op de muur over slangen en we werden aangeraden om eerst in de wc-pot te kijken voordat we gingen zitten.

Ons plan was om die avond aan de rand van Utsunomiya te kamperen, en daarna een nachtje in de stad in een business hotel door te brengen zodat we tijd hadden voor een uitstapje met de trein naar Nikko, maar het liep ietsje anders. Nadat we een dikke 60 kilometer hadden gefietst voelde Toon zich niet zo lekker, hij was ook op zijn benen gestoken door een of ander vreemd insect waarvan we de beten niet konden identificeren. Ondanks dat we niet dachten dat het daar iets mee te maken had (en dat bleek inderdaad ook niet zo te zijn), kozen we ervoor om de laatste 20 kilometer meteen door te pushen naar de stad en eerder in een business hotel te slapen. Uiteindelijk hebben drie nachten in Utsunomiya geslapen, maar tussendoor ook een uitstapje gemaakt naar Nikko.

Uitstapje naar Nikko vanuit Utsunomiya

Nadat we de eerste dag in Utsunomiya de stad hadden verkend en Gyoza hadden gegeten (dat is tenslotte waar Utsunomiya bekend om staat), namen we de tweede dag de trein naar Nikko. Nikko staat ongeveer bekend om dezelfde dingen als Hakone: prachtige natuur en mooie tempels en schrijnen. Het is een populaire toeristische bestemming, maar vanuit Tokyo net wat verder dan Hakone, te ver voor een dagtripje. De beroemdste shrine in Nikko is Toshogu, gewijd aan Tokugawa Ieyasu, de stichter van het Tokugawa-shogunaat. Net als de tempel die we eerder bezochten (lees: beklommen) aan de rand van Shizuoka, heeft deze tempel prachtig uitgebreid houtsnijwerk en mooie kleuren. Het is een van de belangrijkste culturele en historische bezienswaardigheden van Japan.

Om in Nikko te komen, moesten we eerst een uurtje met de trein en vervolgens een flink stuk met de bus. Veel van Nikko’s bezienswaardigheden liggen namelijk hoog in de bergen, dus moet je eerst met de bus door het landschap omhoog slingeren om ze te kunnen bekijken. De bergweg slingert zo sterk en is zo steil dat het verkeer strikt eenrichtingsverkeer is; je kunt met de ene bus omhoog en met een andere via een andere weg weer naar beneden. In de bus wordt gewaarschuwd voor het kronkelende traject en wordt geadviseerd dat mensen die daar gevoelig voor zijn extra voorzichtig moeten zijn. En hier is dus waar het mis ging, niet mij mij (ondanks dat ik ook echt goed wagenziek kan worden, dus ik zat de hele tocht met mijn neus tegen het raam), maar met een kindje van een jaar of 3 die achterstevoren op de schoot van zijn moeder had gezeten. Ze zaten helemaal voorin, maar we konden de geur helemaal vanaf de achterkant van de bus ruiken. We konden zien aan de gezichten van de andere reizigers dat zij het ook lastig vonden om als reactie niet ook misselijk te worden. Het was voornamelijk heel zielig voor het kind en zijn ouders, zij stapten uit terwijl het kind nog gillend in de armen van zijn vader spartelde, maar zijn moeder werd teruggeroepen door de buschauffeur die wilde dat de ravage opgeruimd zou worden. De familie kwam uit een Engelssprekend land, dus het gesprek tussen de gefrustreerde buschauffeur en de paniekerige moeder verliep alles behalve soepel. Het was zo druk in de bus dat we nauwelijks konden zien wat er nou precies was gebeurd, maar 5 minuten later waren er weer onderweg.

Toen we ruim twintig minuten later bij onze bestemming aankwamen sprongen we uit de bus om zo snel mogelijk een diepe teug frisse lucht in te kunnen ademen. We stonden bij Lake Chuzenji, waar de letters ‘Nikko’ naast de oever stonden. We merkten meteen dat het hier boven in de bergen veel kouder was dan in Utsunomiya; de frisse wind gaf ons kippenvel terwijl we bibberend probeerden het meer vast te leggen. Na wat foto’s draaiden we snel om richting de Kegon Waterval die slechts een paar minuten lopen verderop lag.

Bij de waterval werden we naar een lift geleid die ons diep door het gesteente naar beneden bracht. Vanuit daar liepen we door een tunnel naar de rand van de rotsen om het uitzicht op de waterval te bewonderen. Daar stond een kraampje waar een oude vrouw ‘Kegon Waterval Hokkaido melk’ verkocht, die verrassend lekker bleek te zijn. Terwijl we van het uitzicht genoten, dronken we ons glaasje melk. Ik vroeg me af wat deze melk ‘Kegon Waterval Melk’ maakte, in plaats van gewoon Hokkaido melk.

Na terugkeer boven namen we de bus naar Kanmangafuchi Abyss (lastig uit te spreken, zeg), een prachtige kloof bekend om zijn rijen Jizo-beelden langs de rivieroever, die volgens de legende ‘s nachts van plaats zouden veranderen. Terwijl we langs de beelden liepen, stelde ik me voor hoe ze stiekem giechelend van plek zouden wisselen als niemand keek. Sommige beelden hadden flinke schade opgelopen door een eerdere overstroming, met ontbrekende torso’s of alleen een rood gebreid hoedje als aandenken. Het was er stil; we hoorden niets behalve het stromen van de rivier en de wind die door de bomen waaide. Er waren slechts een handvol andere bezoekers.

Voordat we terugkeerden naar Utsunomiya, bezochten we natuurlijk ook de beroemde Toshogu-tempel die ik eerder beschreef. Die trok toch wel wat meer bekijks; rijen voor de ticketmachines en de ene na de andere tourgroep verzamelde zich voor de ingang. Het bezoekersaantal was natuurlijk niet vreemd, de tempel was prachtig.

Eenmaal op het station, waar we de trein terug naar Utsunomiya pakten, probeerde ik tevergeefs de stationskat te aaien, terwijl we nog doorpraatten over de teleurstellende kom noedels die we hadden gegeten na ons bezoek aan Toshogu; het smaakte naar natte zeedrap en de noodles waren zompig. Als troost kochten we nog een ijsje bij de Family Mart.